In
het hoofdstuk "VORMING VAN HET
REGGEDAL" komen diverse gebouwen op het kasteelterrein van
Schuilenburg aan de orde zonder dat daar nader op in wordt gegaan. Deze
gebouwen hebben direct of indirect door hun gebruikers c.q. bewoners hun
invloed op de Regge
gehad.
Natuurlijk
zijn daar het kasteel en de watermolen(s) de belangrijkste van, waarbij met
name de laatste door de noodzakelijke schutstallen sterk van invloed is geweest
op de vorming van het Reggedal. Van de gebouwen was natuurlijk het kasteel het
belangrijkste.
Gezien
de vele eeuwen dat er hier een hoofdgebouw heeft gestaan, is het moeilijk aan
te geven met welke naam het gebouw aangegeven moet worden. Er zijn
verschillende benamingen in gebruik, zoals waterburcht, slot, kasteel, havezate
en huis en misschien nog wel meer. Elke benaming is gerelateerd aan een
bepaalde periode uit de geschiedenis of ontwikkeling.
Slot
en burcht kunnen volgens de beschrijving in "Van Dale" wel
samengevoegd worden. Ze leggen namelijk beide een relatie met een
"versterkte kasteel", dat als verdedigingsmiddel bij
oorlogshandelingen moest dienen. Hierbij zij vermeld dat bij "burcht"
onder het woord kasteel vermeld wordt dat dat een feodaal kasteel is.
Een
kasteel is volgens "Van Dale" door een gracht omgeven, of ligt op een
hoogte met steile hellingen. Schuilenburg viel dus onder de eerste categorie,
zoals bijvoorbeeld
ook het Muiderslot en Slot Loevestein. Beide liggen nog steeds in het water,
zoals Schuilenburg of Ter Molen ook gelegen was.
Een
havezate is volgens "Van Dale" een ridderlijk goed of kasteel in de
oostelijke provincies, waaraan publiekelijke rechten verbonden waren. Deze
beschrijving doet echter te kort aan het begrip. In de tijd van de Republiek
der Zeven Verenigde Nederlanden (na 1578) had het begrip havezate een
staatsrechtelijke functie. De bezitter van een havezate kon deelnemen aan de
regering van Overijssel en soms zelfs als afgevaardigde van dit gewest aan de
centrale regering van de Republiek zelf. De bezitter moest dan wel voldoen aan
bepaalde eisen. Eén van de hoofdeisen was, naast het feit dat hij in het bezit
was van een havezate, dat de gegadigde riddermatig was. Er is in de Staten van
Overijssel nogal wat discussie geweest over wie als riddermatig kon worden
aangeduid en aan welke richtlijnen een havezate moest voldoen. Zo moest een
havezate "adelycken betimmert" zijn, wat inhield dat de riddermatige
er woonde (en hij of zijn voorvaderen er al langer hadden gewoond). Bovendien
moest hij er zijn hof voeren en tenslotte moest het bezit een bepaalde waarde
vertegenwoordigen.
Daarnaast
wordt door sommigen onder het begrip havezate (voornamelijk van bouwkundige
zijde) ook wel een bepaalde bouwwijze verstaan, die overigens door de jaren
(eeuwen) heen nogal eens veranderde en ook van streek tot streek verschilt.
Kasteel lijkt voor Schuilenburg de meest
passende benaming, zeker in de eerste eeuwen. Een havezate wordt over het
algemeen geplaatst in de 16e en 17e eeuw en wordt gekenmerkt door brede lanen
en siertuinen en de nodige pracht en praal, hetgeen bij een kasteel als vesting
niet gebruikelijk was. De titel havezate is vanwege de rechten wel van
toepassing op Schuilenburg, maar niet vanwege zijn ligging en oorlogsverleden.
De brede oprijlanen en grote, vaak symmetrische siertuinen ontbraken, hoewel er
wel iets moois van gemaakt zal zijn.
Tot in het begin van de 17e eeuw moet het een goed verdedigbaar kasteel zijn geweest en kan er geen sprake zijn geweest van een sierlijk huis. Een havezate had ook geen poortgebouw, zoals op de prent van Pronk, maar een bordes. De naam "huis" komt ook voor, maar dan in de tijd van de verkoop van Ter Molen. Deze naam past bij de in de koopakte vermelde beschrijving van "rustig en vredig". Mogelijk dat de versterkingen niet functioneerden of er niet (meer) waren. De poorten werden, naar aangenomen wordt, in 1227 verkocht.
Hier
volgt een stuk geschiedenis, omdat dat van wezenlijk belang is om te kunnen
bevroeden wat voor huis Ter Molen was.
Alhoewel
in de datavermelding in 1125 duidelijk sprake is van het kasteel Schuilenburg,
blijft toch de vraag steeds opspelen of dit kasteel
wel hiér gestaan heeft, zoals in bepaalde stukken (1,4,5) toch in twijfel wordt
getrokken.
Aan
de ene kant zegt men van niet en wordt de naam Schuilenburg aan het kasteel bij
Silvolde gekoppeld, waarvan de naam nog op de topografische kaart voorkomt en
de kelders nog bestaan.
De
familienaam is reden voor zowel pastoor Rientjes als later de heer Vening
Meinesz om aan te nemen dat het kasteel bedoeld in 1125 bij Silvolde lag.
Aantoonbaar is in elk geval dat de familienaam Sculenborg daar het eerst
voorkomt in 1326.
De kroniek die
betrekking heeft op de oorlog gevoerd tussen Rooms Keizer Hendrik V van
Duitsland en Hertog Lotharius van Saksen in 1125 beschrijft een aantal zaken
die niet met de situatie bij Terborg lijken te kloppen. Verkort volgt hier het
relaas.
De Keizer had
Schuilenburg in handen en Lotharius kwam om het kasteel te ontzetten en legerde
zich op geringe afstand van het kasteel. Lotharius werd gesteund door de
bisschop van Munster. Een moeras dat tussen beide kampen lag verhinderde de
strijd. Lotharius brak zijn kamp op en viel Deventer aan vanaf de noordzijde.
Daardoor verliet de Keizer Schuilenburg en werd het door Lotharius heroverd.
(voor een uitgebreid verslag wordt
verwezen naar het geschrift van Vening Meinesz (5)).
De
zaken die niet lijken te kloppen zijn de volgende.
In
de eerste plaats lag het moeras ten oosten van het kasteel en ten tweede de
strategische handeling om Deventer vanuit het noorden te benaderen.
Het
gebied ten oosten van Terborg was, gezien de topografische situatie, niet een
echt moerasgebied, zoals dat tussen de Sallandse Heuvelrug en Almelo lag en
zich uitstrekte van boven Doetinchem tot en met Emmen.
Als
de kaart van Nederland wordt bekeken, is het absoluut niet logisch om Deventer
vanuit het noorden te benaderen als men van Terborg komt. Terborg ligt ten
zuid-oosten van Doetinchem. Dit zou een behoorlijke en onlogische omweg hebben
betekend. Vanuit "ons" Schuilenburg of zelfs het Almelose zou het
veel logischer zijn. Ook lagen er dichter bij Terborg wel andere steden, zoals
Zutphen en Arnhem, die éénvoudiger voor hetzelfde doel hadden kunnen dienen.
De
situatie wordt ook wel aan de hoogte bij Almelo toegedicht, omdat die in
relatie met die plaats eerder aantoonbaar wordt vermeld in de 12e eeuw. Dit zou
met het vorige relaas kloppen. Later is de naam verdwenen en staat nabij deze
locatie op een kaart de naam "Bellinckshof" vermeld, welk huis nog
bestaat, misschien gebouwd ter vervanging van Schuilenburg. De geschiedenis
ervan vermeld dit niet. Verder wordt aan "onze" locatie getwijfeld,
omdat er bij "Schuilenburg" onder Hellendoorn aantoonbaar eerst
sprake is van de naam "Huis Ter Molen". Later wordt pas de naam
"Schuilenburg" gebruikt.
Aan
de andere kant kan gesteld worden dat de naam "Ter Molen" pas vele
jaren later vermeld werd dan de eerste vermelding in 1125 van
"Schuilenburg". Het is dus ook mogelijk dat de kasteelnaam veranderd
is, zoals dat bij Terborg ook gebeurd is en later ook bij Schuilenburg. bij Ter
Molen weer gebeurd. Reden voor de naamsverandering kan de vernietiging van het
kasteel geweest zijn. Dit wordt bevestigd door de beschrijving van de verkoop,
waarbij beschreven staat dat het huis "Van ons en onse voorvaderen
furlange rustelick en vredelick beseten sijn". Mogelijk dat er toen sprake
was van niet meer dan een "normaal" huis, waar men de kasteelnaam
niet mee wilde associëren. Later is mogelijk het huis weer tot kasteel is
uitgebouwd.
Overigens
kan het ook zo zijn dat Almelo, Terborg en Schuilenburg een relatie met elkaar
hadden, namelijk dezelfde familie. Hadewijch van Almelo (toen eigenaar van
"ons" Schuilenburg) was immers volgens de archieven van Rechteren
uit 1830 met Zweder van der Sculenborgh getrouwd.
Is
het onlogisch gedacht als verondersteld wordt dat de families elkaar van Almelo
kennen?! Dan hebben alle drie de namen met hetzelfde geslacht te maken!
In
tegenstelling tot de schrijvers van de gebruikte geschriften (1, 4,5 ), die
aannemen dat het bij Almelo lag, is de schrijver van dit boekwerk van mening dat
dit wel het geval was. Hiervoor zijn een aantal redenen te noemen, die hier
kort opgesomd worden en verder uitgewerkt.
-
Strategische ligging
-
Belangrijke weg
-
Belangrijke vaarweg
-
Moeilijk bereikbaar
De
belangrijkste reden is de strategische ligging van het kasteel.
Kastelen
werden op strategische plaatsen gebouwd, zoals op de kruising van wegen en
water, hetgeen bij "ons" Schuilenburg het geval zou zijn als de weg
er inderdaad lag, hetgeen aangenomen mag worden, omdat die er later (nog) ligt.
Er werden in die tijd niet zomaar nieuwe wegen aangelegd.
De
locatie bij Almelo was van veel minder strategisch belang, omdat die niet aan
een belangrijke vaarroute lag. Wel lag die nabij een belangrijke weg van Wierden
naar Almelo, het verlengde van de Twentseweg
De
tweede reden is dat de Twentseweg, ook wel genoemd de Zwolseweg, een zeer
belangrijke was. Deze Twentseweg liep onder andere over de huidige Nieuwe en
Oude Twentseweg. De Oude Twentseweg was een route, die vanaf Schuilenburg dwars
door het veen liep. Op een enkele kaart is te zien dat er sprake is van de naam
"dijk naar Hooge Hexel", die door liep naar Wierden.
Dit
betekent dat deze weg kunstmatig is aangelegd. Voor de aanleg hiervan moet de
route dus anders geweest zijn of, zoals andere stukken uit later tijd
vermelden, wel aanwezig, maar gewoon niet begaanbaar tijdens een groot deel van
het jaar en later verhoogd. Dit laatste is het meest aannemelijk, gezien de beschrijvingen
van de wegen in die tijd en verplaatsingsbewegingen van legers, waarbij men
dagen deed over een verplaatsing van een paar kilometer. Deze redenering onderbouwt
de aanwezigheid van de weg, die belangrijk genoeg was om te verhogen als
"dijk" en dus ook de strategische ligging van het kasteel.
In
1227 wordt melding gemaakt van de bouw van een kasteel bij Hardenberg, waarbij
de poorten en gebinten van Schuilenburg worden gebruikt. Gezien de afstand
lijkt het niet waarschijnlijk dat men de zware poorten zover over de slechte
wegen vervoerd heeft. Vanaf ons Schuilenburg kon dat heel goed op boten via de
Regge en de Vecht. Het zou zelfs mogelijk kunnen zijn dat de gebinten en
poorten gedemonteerd en wel drijvend zijn vervoerd. Vanaf Almelo was dat veel
moeilijker, omdat er geen water was. Het kasteel van Almelo was een
motte-kasteel, waarbij de poorten van minder belang waren door de hoge vesting
en de palissade.
Het
ontbreken van de vestingvoorzieningen die zouden zijn verdwenen met deze bouw,
strookt met het vredige bezit van de voorvaderen van Johan van der Molen.
In
1257 wordt een Schuilenburg in Salland vermeld als plaats waar graaf Otto van
Gelre vrede sloot met de bisschop van Utrecht. Almelo heeft zover bekend nooit
in Salland gelegen. Hellendoorn wel.
Op
grond van het voorstaande lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat het in 1125
vermelde kasteel hier wel gestaan heeft, alhoewel beseft wordt dat dit geen
bewijs is.
Op
grond van deze aanname moet er in de 12e eeuw dus wel een kasteel,
omringd door water, gestaan hebben. Dat zal niet het uiterlijk gehad hebben van
de prent van Pronk, maar zal meer overeenkomen met de bekende prent van
Schoenmaker, alhoewel die natuurlijk veel later is gemaakt. Hij zou echter best
wel kunnen kloppen, verondersteld dat Schoenmaker net zoals de schrijvers van
de boeken waaruit schrijver dezes zijn gegevens heeft geput, zich verdiept
heeft in de archieven.
Een
aantal dingen kloppen wel, zoals de toren, de voorburg en de brug. Ook het
water in de vorm van een vlakte in plaats van een gracht kan dan kloppen (zie VORMING
VAN HET REGGEDAL.).
Het
huis op de prent van Pronk past, in tegenstelling tot hetgeen Ponsteen in zijn
boek "De havezate Schuilenburg en de Reggevallei" beweert, wel op de
ondergrond van de tekening van de Graaf van Bijlandt. Het huis op de prent is
dan de rechthoek in de noord-westhoek van het kasteel en het poortgebouw komt
dan recht voor de brug.
Omtrent
die plattegrond blijven onzekerheden bestaan. De schrijvers Ponsteen en Vening
Meinesz gaan voorbij aan het feit dat op de tekening van de graaf van Bijlandt
het jaartal 1381 staat vermeld. Een journalist die in 1941 ook enkele stukken
over Schuilenburg heeft geschreven, heeft bij zijn stuk een (eigen gemaakt?)
tekeningetje geplaatst waar datzelfde jaartal voorkomt. Op dat tekeningetje staat
het woord "Omloop" hetgeen op stromend water duidt. Van Bijlandt
tekent dit ook op de plattegrond, maar niet op de ingemeten situatie. Het
kadaster vermeldt in 1830 op die plaats "weiland als water". Een
doorgaand water had zeker een perceelsgrens gegeven en die is hier niet verder
dan de doodlopende, dichtgeslibde Reggearm. Verder staan er in het
krantenartikel details die niet op de kaart van Van Bijlandt staan, zoals de
kerker en binnenplaats. Verder is de kaart van Van Bijlandt pas in 1842 opgemaakt.
De
vraag rijst of er een tekening bestaat uit 1381, die Van Bijlandt in zijn boek
over de opgraving op heeft genomen. Hier is naarstig naar gezocht in het
bisschoppelijk archief, maar helaas is dat deel van het archief niet
geïnventariseerd en zou het weken, zo niet maanden duren voordat dat deel van
het archief blaadje voor blaadje is doorzocht. Mocht er ooit iets uit dit
archief naar boven komen, dan zal dat zeker bekend worden gemaakt. Terug naar
de prent van Pronk en de plattegrond.
Terecht
merkt Ponsteen op dat er een ander deel moet zijn geweest aan de andere kant
van het poortgebouw. Ponsteen ziet echter te graag een symmetrische havezate,
waardoor het niet meer past. Nogmaals, Schuilenburg had de rechten, maar niet
de kenmerken van een havezate.
Zoals
gezegd past het huis op de prent van Pronk in de noord-west hoek van de plattegrond.
De grote rechthoek aan de zuidzijde blijft dan over, want de noord-oosthoek is
de binnenplaats. Als er vanuit gegaan wordt dat een kasteel en een havezate gebruikelijk
een inpandige personeelswoning had, die vaak het "benedenhuis" werd
genoemd, omdat het in het souterrain was gesitueerd, dan zou in dit geval het
laatste restant deze dienstwoning geweest kunnen zijn. Die is uiteindelijk ook
het langst bewoond geweest. De gaten onder de woning zouden kelders geweest
kunnen zijn.
Het
een en ander wordt bevestigd door de vondsten in de uitgegraven grachten. In de
noord-oosthoek zijn de meeste zandstenen elementen gevonden, die van het
laatste huis moeten zijn geweest. Zandsteen was voor de verharding van de weg
van Zwolle naar Ommen, waarvoor de restanten gesloopt zijn, geen interessant
materiaal, dus dat is deels achtergebleven bij de sloop. In het zuidelijke en
oostelijke deel van de gracht is glas in lood gevonden, wat er op duidt dat
daar ook een woonruimte is geweest. Verder is in het oostelijke deel van de
gracht in de buurt van waar de toren is gesitueerd een metalen windvaan
gevonden. Het lijkt gerechtvaardigd om aan te nemen dat die op hoek de toren
heeft gestaan. Op basis van de prent van Pronk en de plattegrond is voorgaande
studietekening gemaakt. Als die vergeleken wordt met de eerste schetsen van het
kasteel Rechteren in Dalfsen, dan zijn er veel gelijkenissen te vinden. Toeval?
Nee, want de Rechterens bezaten beide kastelen en hebben Schuilenburg laten herbouwen.
Op
basis van de studietekening is de computer-vogelvluchtimpressie gemaakt met een
overzicht erbij van het kasteelterrein gezien vanuit het zuiden.
De
eerste twee gebouwen zijn het eenvoudigst om te beschrijven. Het zijn het
huidige 2e bouwhuis en de wagenloods. Zij staan er immers nog
en behoeven geen verdere vermelding, dan dat zij in 1742 zijn gebouwd.
De
commiezenwoning.
Het
volgende gebouw dat onder de loep genomen wordt, is rechts gedeeltelijk
zichtbaar op de prent van Pronk.
Er
wordt in de nagezochte boeken niets over vermeld. Op kaartjes in het boek van
Ponsteen wordt het "Oud Schuilenburg" genoemd, maar anderen geven op
die locatie het oude 1e bouwhuis een plaats. Met het eerste bouwhuis
wordt in dit verband dan de eerste boerderij bedoeld. Daar dit gebouw er nog
stond toen het huidige bouwhuis gebouwd werd, kan het dus niet ter vervanging
van dit pand zijn geweest. Een boerderij, durft schrijver met stelligheid te
beweren, was het niet, omdat de muren van het gebouw veel te hoog zijn. Als de
traptreden naar het huis 20 cm hoog waren, dan is het bordes al 2,20 m1
hoog. De goot ligt beduidend hoger en de vloer lijkt lager dan het maaiveld van
het huis. Geschat wordt dat de goothoogte rond de 3,50 m1 moet zijn
geweest. Boerderijen hadden een goothoogte van ongeveer 1,80 m1.
Verder hadden ze in de regel ook geen rechte kopgevels, zoals op de rechts op
de prent te zien is, maar wolfseinden (schuine dakbeëindiging).
De
genoemde schaapskooi van 1610 is het ook niet, want die hadden meestal helemaal
geen muren. Wel kan het een gebouw geweest zijn dat bij een havezate hoort en
dat ook bouwhuis wordt genoemd, maar dat vaak de functie van paardenstal had en
koetsenberging. Vaak met twee verdiepingen. De vraag blijft dan wat er wel
gestaan heeft.
Het
meest voor de handliggend is dat het een gebouw, dat diende voor de
koetsenstalling en waarin de voormalige woning van de commies of rentmeester
Baerselman was ondergebracht. Die heeft er in elk geval tot 1703 gewoond.
Daarna mocht Baerselman het "huis" bewonen. Na Baerselman staat Van
Beest in 1748 als bewoner geregistreerd. Van Beest wordt al in 1733 als commies
vermeld naast Baerselman. Na Van Beest staat er een bewoning in 1812 vermeld
door de burgemeester W. Horn, die er dus nog woonde toen het kasteel er
niet meer stond. Ten tijde van de prent van Pronk woonde Van Beest dus in dat huis en Baerselman nog in "het huis".
Tijdens
het opmaken van de eerste kadastrale kaarten moet dit huis er nog gestaan
hebben, omdat het als bestaand aangegeven wordt.
De
locatie van het huis lag tegenover de andere drie gebouwen (hierop komen we
verderop terug). De Twentseweg liep hier tussendoor. Dit was dus een goede
locatie voor de commies, die immers toezicht moest houden op de weg en de
tolheffing.
Naast
de commies woonde ook de rentmeester op Schuilenburg. In latere tijd is bekend
dat zij op het 1e bouwhuis hebben gewoond. Voor "1700
echter niet, omdat dan "Geert" als bewoner wordt genoemd en voor hem
in 1614 Jacob, de bouwmeester van het bouwhuis. Mogelijk dat toen de
commiesfunctie en die van rentmeester verenigd waren in één persoon, zoals dat
later ook voor komt.
De
eerste vraag die rijst is wat een bouwhuis nu precies was. Een definitie
hiervoor is niet gevonden. Wel blijkt uit de boeken van Mensema en Gevers
"De havezaten van Salland" en ".. Twente" dat ze gediend
hebben voor de stalling van dieren (paarden), maar ook voor koetsen. Ze blijken
ook qua vorm duidelijk af te wijken van datgene dat bij Schuilenburg als
Bouwhuis wordt betiteld. Sommigen hadden zelfs twee verdiepingen.
De
hamvragen bij dit bouwhuis zijn: "Welk gebouw was het?” en “Waar heeft het
gestaan?"
In
de vormingsgeschiedenis wordt aangenomen dat het een boerderij was, zoals de
bestaande en dat die gesloopt is vanwege het water. De plaats zou zijn gelegen
ten zuiden van het huis van de commies, zoals dat hiervoor beschreven is en dat
mogelijk ook als bouwhuis werd aangeduid. Op die plaats is door een
wichelroedeloper een fundament aangegeven ter grote van het huidige bouwhuis.
Aannemende dat dit klopt, dan hebben de rentmeester en de commies lang naast
elkaar gewoond. De beschrijving van de schaapskooi in de volgende paragraaf
bevestigd de gedachte van deze plaats van het bouwhuis en zijn aard en
andersom.
Wanneer
het eerste bouwhuis is opgericht is onbekend. Wel is bekend dat het er in 1610
stond, omdat er in dat jaar een kind ten doop
wordt
gehouden van de bouwmeester van het bouwhuis, geboren in de schaapskooi.
Bij
het 1e bouwhuis stond een schaapskooi, zoals in de vorige paragraaf
is vermeld. Net als bij het 1e bouwhuis is de vraag:
"Waar?" Als uitgangspunt moet de aanname gelden dat het 1e
bouwhuis met de deel naar de weg stond, net als in de huidige situatie.
Op
het erf staat nu nog een schuur, die qua plaats volslagen onlogisch is. Bij
geen enkel traditioneel boerenerf komt een schuur op zo'n alleenstaande
situatie midden in de wei voor. Als in plaats van deze schuur de schaapskooi in
een groter formaat wordt gedacht met daarvoor met de deel naar de schaapskooi
gericht het 1e bouwhuis, dan wordt het veel logischer. Laat dan
tussen het 1e bouwhuis en de commiezenwoning de westelijke molenbeek
stromen en het plaatje is compleet. Mogelijk dat de schaapskooi is blijven
staan bij de afbraak van het 1e bouwhuis. Als later de schaapskooi
is afgebroken en op die plaats uiteindelijk de huidige schuur is gebouwd, dan
is het verhaal weer rond. De zeer oude solitair staande eik zou het zonnescherm
voor de boerderij kunnen zijn geweest. De boom lijkt oud genoeg.
Deze
boom zou wel eens dezelfde kunnen zijn als de boom die rechts op de prent
achter het gebouw staat.
Het
bouwhuis zal met zijn deel (ook wel delle; de inpandige veestalling) naar de
weg gestaan hebben, zoals het huidige bouwhuis dat ook doet en dit veel vaker
voorkomt bij oude boerderijen, hetgeen voor het gebruik ook het meest logische
is. Deze gedachte heeft ook te maken met de vermoedelijke plaats van de
schaapskooi.
Tegenover
de plaats waar, zoals hiervoor is vermeld, de commiezenwoning wordt
verondersteld, stonden drie gebouwtjes op een rij. In 1830 zijn het kennelijk
nog maar wat resten, omdat ze met een streeplijntje worden aangegeven. Een
bestaand gebouw was aangegeven met een getrokken lijn, of zwart ingekleurd.
Uit
de beschikbare gegevens ligt het het meest voor de hand om aan te nemen dat het
hier om het betalingskantoor, de kapel en de vicariswoning gaat.
Op
5 februari 1435 wordt namelijk in de bij het slot behoren kapel de vicarii van
de Heilige Maagd Maria gevestigd. Ook wordt vermeld dat de vicaris
(hulp-priester) op of bij het kasteelterrein woonde. De kapel zal ongetwijfeld
ook wel ter beschikking hebben gestaan van passerende kooplieden, dus lijkt het
aannemelijk dat die niet in het kasteel was opgenomen.
Verder
wordt in het boek van Ponsteen vermeld dat in 1835 het betalingskantoor binnen
het kasteelterrein komt te liggen door de verlegging van de heirbaan (weg). Dit
is echter wat vreemd als hier een nog functionerend kantoor bedoeld wordt,
omdat er bij het opmaken van de kadastrale kaart in 1830 geen weg over het
kasteelterrein wordt aangegeven, maar juist wel buitenom. Kan het zijn dat hier
een foutje in het boek van Ponsteen is geslopen en dat het 1635 moet zijn?
Helaas is het originele manuscript niet meer aanwezig om het te controleren.
Het jaartal 1635 zou beter kloppen met de periode dat de kwalificatie
"havezate" van toepassing was met de daarbij horende hof en de
veronderstelde aanleg ervan. Zo' n tuin was een belangrijk onderdeel van een
havezate.
De
familie Van Raesfeld woonde er in die tijd. Alles wijst er op dat er toen een
siertuin was.
De
kadastrale kaart van 1830 geeft als omschrijving voor die plaats als apart
perceel de omschrijving "tuin". Daar past een openbare weg niet echt
in. Pas later werd het een hoogstamboomgaard. Ook zou in 1835 het kantoor geen
zin meer hebben gehad, want de functie van doorgaande weg tussen Zwolle en
Almelo was vervallen door de aanleg in 1831 van de nieuwe weg
(Almeloseweg/Grotestraat) en de spoorlijn enkele jaren eerder. We nemen daarom
aan dat het 1635 moet zijn, zoals eerder al als uitgangspunt is gehanteerd.
Welke
van de drie gebouwtjes nu precies voor welk van de benoemde functies in gebruik
was blijft gissen, maar vermoedelijk
(gezien de plaats van de commiezenwoning)
was het meest zuidelijke gebouw het betalingskantoor.
Bij
de recente graafwerkzaamheden voor de aanleg van het huidige situatie zijn
fundamenten en een vloer opgegraven die de vader van de heer Hendriks Boers in
de '60-er jaren ook al tegen gekomen was.
Wat
de functie van het gebouw geweest is, is onduidelijk, omdat het nergens met
zekerheid wordt vermeld. Uit de opgraving bleek dat de vloer was opgebouwd uit
oude kloostermoppen gemengd met andere stenen.
Een
fundering is niet gevonden, dus wordt aangenomen dat de vloer is gelegd in een
gebouw met een begrenzing bestaande uit houten spanten en dito betimmering.
In
de tijd van de hof bij de havezate kan het een prieel of oranjerie zijn
geweest. Dit wordt aangenomen, omdat in die omgeving vingerhoeden, een horloge,
een ring en een munt zijn gevonden. Het is dus aannemelijk dat de edele dames
met hun handwerk daar in de tuin zaten, in gezelschap van de heer des huizes.
Ook de maten van de vloer wijzen in de richting van een oranjerie. De vloer
heeft (hij ligt
nog onder het maaiveld) namelijk een afmeting van ongeveer 3
m1 bij 12,5 m1. Een oranjerie was veelal een
langwerpig, ondiep gebouw, zodat alle planten voldoende daglicht konden
krijgen.
Ook was er een vuurplaats
in het gebouw ten behoeve van de verwarming van de planten, getuige een
rechthoek met plavuizen in het midden van de noordwand.
Ga
door met Deel 3
Ga
terug naar Home