Het dorp Hellendoorn en het
gebied ten noorden en ten zuiden daarvan wordt gekenmerkt door diverse rivierduinen.
Deze rivierduinen zijn ontstaan door werking van water, wind en ijs en waren
bepalend voor het stroomgebied van de Regge. De Regge is in de loop van de
laatste eeuw sterk gekanaliseerd. Dit is gedaan om de landbouwgronden voldoende
af te kunnen later wateren voor een optimaal agrarisch gebruik, maar daarover
verderop meer. Hierdoor is veel van de natuurwaarde verloren gegaan. Onlangs
heeft de Regge weer wat van zijn natuurlijke beeld teruggekregen door het
verbeteringsplan Midden-Regge, dat door het Waterschap Regge en Dinkel is
uitgevoerd. Binnen bepaalde grenzen mag de rivier weer meanderen* en zijn
diverse oude rivierarmen hersteld (overigens voorlopig zonder verbinding met
het stromende water vanwege de waterkwaliteit).Er wordt alles aan gedaan om op
meerdere plaatsen langs de Regge de natuur weer kansen te geven zich als
vanouds te ontwikkelen en oude armen weer te herstellen. Het gebied te noorden
van Schuilenburg en omgeving is daar een belangrijk voorbeeld van.*natuurlijk
slingeren van de rivier door het uitslijten van de oevers door de stroming. Historie van de
rivier.
De Regge is een regenrivier,
die, in vroeger jaren, door een onherbergzaam woest gebied slingerde Dit gebied
bestond veelal uit venen en moerassen met op de randen van het beekdal
rivierduintjes. De rivier had geen duidelijk omlijnd stroomdal. In natte tijden
was de stroom wel één kilometer breed. Dit kwam doordat de rivier geen echte
bedding kende en zeer ondiep was. In droge tijden kende ze nauwelijks of geen
water.

Mede door de manier waarop de
scheepvaart plaatsvond is de loop van de Regge zeer vaak gewijzigd en was het
een wild meanderende rivier, die soms droog stond en soms breed was. Met name
dit laatste moet voorgekomen zijn even ten noorden van de huidige stuw bij
"De Brukkeler" (zie kaartje "Topografische
situatie 1996"),
maar ook ter hoogte van de dorpen Hellendoorn en Hulsen. Ook daar liggen de
rivierduinen meer dan een kilometer uit elkaar. In het bovenstroomse gebied bij
Exoo, ten zuidoosten van Rijssen, waar diverse stroompjes nu nog samenkomen,
was het in de 19e eeuw regelmatig een ramp. In natte tijden was het
soms allemaal water tussen Almelo, Goor, Rijssen en Wierden. Allemaal redenen
voor de kanalisatie en de bouw van stuwen. Terug naar Hellendoorn.
Bij
"De Brukkeler" (een boerderij aan de oostzijde van de Regge) lag de
eerst bekende schutstal*, die rond 1300 de waterhuishouding stroomopwaarts
regelde, zodat de Regge bevaarbaar bleef en die de watermolen bij het huis
Catenhorst van water voorzag. Verderop moet het gedeelte ten noorden van de
huidige Schuilenburgerbrug, het gebied van de Marsdijk, een breed dal geweest
zijn, dat met regelmaat onder water stond (zie kaartje).* Zie voor uitleg de paragraaf "SCHUTSTALLEN".
De
schippers op de Regge wierpen in droge tijden vaak dammen op om het water te
laten stijgen en zodoende voldoende diepgang te krijgen voor hun boten en door
te kunnen varen tot bij die opgeworpen dam. Die werd dan doorgestoken en de
boten konden dan met de stroom meedrijven tot ze weer vastliepen, waarna het
geheel proces herhaald werd. Dit dammen werd in 1806 vanwege de gevolgen voor
de boeren verboden, maar ging desondanks toch heimelijk door. Het gedeelte
tussen de huidige stuw bij "De Brukkeler" en de Schuilenburgerbrug
wordt gekenmerkt door de eerder genoemde rivierduinen en in het begin een
smaller stroomdal, dat stroomafwaarts van de Preekstoel uitwaaiert in een breed
gebied met kopjes waar de rivier eens zijn weg tussendoor zocht. De Preekstoel
is een hoge, boven de omgeving uitstekende, oever in een binnenbocht van de
rivier, die zijn naam waarschijnlijk te danken heeft aan enige gelijkenis met
een preekstoel in de kerk, die ook hoger is dan de kerkbanken en uitsteekt uit
de muur of aan een kolom hangt. Het gebied met die naam was alleen bereikbaar
via een landtong tussen twee kronkels van de Regge door. Je kon er verder niet
af, net als bij een preekstoel. Verder was het gebied omgeven door een hoge
rand, net de rand van de preekstoel. Mijns inziens allemaal redenen voor de
naamgeving. De hoogtelijnen op de topografische kaart en de toenmalige
aanwezigheid van de Bornse brug op de plaats waar nu nog een watergang
(Overwaterleiding, zie kaartje links) onder de Hellendoornseweg doorgaat,
onderbouwen deze gedachte.
Schutstallen waren houten stuwen
in de rivier die door schepen gepasseerd konden worden door het weghalen van de
schutbalken. Aan de stroomafwaartse zijde waren ze vaak voorzien van een kom
(spontaan ontstaan door de stroming of gegraven), waarin het water kon
uitstromen en de schepen konden aanleggen. Feitelijk zijn dit dus de voorlopers
van de huidige stuwen en sluizen.
Verder stroomafwaarts zijn er
(voor zover bekend), behoudens de aanleg van de Marsdijk, de stuw bij Hancate,
de aanleg van het Overijssels Kanaal en de kanalisatie weinig ingrepen in het
landschap gepleegd.
Zoals de naam al zegt, is de
Marsdijk vermoedelijk als een dijk aangelegd, zodat het land ten westen ervan
als cultuurgrond gebruikt kon worden, zonder last de hebben van overstromingen.
De mars was de benaming voor een bepaald type landbouwgebied. Dit gedeelte van
het Reggedal is voor Schuilenburg echter van minder direct belang. Als het
landschap en de topografische kaart rondom "De Brukkeler" en "De
Haar" (zie kaartje)
nader bekeken worden, valt op dat het
oude stroomdal van de Regge ter plaatse van de huidige stuw het smalst is. Dat
dit van oudsher zo is, blijkt uit het feit dat bij de bouw van de nieuwe stuw
resten van een bootje zijn gevonden in de omgeving waar de eerste schutstal
bij "De Brukkeler" is beschreven. Ook wordt in die tijd ("1300)
gesproken over de watermolen bij Hulsen. Hierbij moet opgemerkt worden dat de
hier bedoelde buurtschap Hulsen noordelijker lag dan het huidige dorp en deels
aan de andere oever van de Regge (westoever), getuige de beschrijving van het
schoutambt Hellendoorn (3). Door deze beschrijving en de gegevens van de (oude
en nieuwe) topografische kaart mag aangenomen worden dat toentertijd de
hoofdstroom van de Regge aan de andere kant van
Katenhorstweg heeft gelopen, dus met een grote slinger naar het oosten.
Ter plaatse is nog duidelijke een verlaging in het landschap te zien en ligt
nog steeds een watergang. Deze slinger moet ingezet zijn net ten noorden van de
plaats waar Catenhorst lag (Zie kaartje).
De schutstal bij "De
Brukkeler" moet er vóór 1333 geweest zijn, want in dat jaar worden "de wind en de molens"
aan Johan van Almelo verkocht. Daarna wordt er niets meer van vernomen. Deze
schutstal was zoals vermeld aangelegd op één van de smalste stukken van het
Reggedal. Deze stuw heeft naast het bevaarbaar houden van de bovenstroomse
Regge dus ook tot doel gehad de watermolen bij Hulsen van water te voorzien.
Deze watermolen behoorde bij Huize Catenhorst dat vermoedelijk in de periode
voor Ter Molen het recht van wind en water had. Dit moet echter zijn gewijzigd,
omdat die rechten in 1339 met Ter Molen worden verkocht. Het is gezien de
status van zo'n recht ook niet aannemelijk dat er twee huizen op zo'n korte
afstand van elkaar deze rechten hadden.
Tot voor de ruilverkaveling van
dit gebied in de jaren '80, was de oude molenbeek nog deels in het landschap
zichtbaar.
De topografische kaart met
hoogtelijnen en de beschrijving van de voorden (een (kunstmatig aangelegde)
plaats waar men met paard en wagen de rivier over kon steken), in het boek "Varen waar
geen water is", geven aanleiding om aan te nemen dat de schutstal is
aangelegd bij zo'n voorde, die later ook weer aanleiding was om daar de
huidige stuw aan te leggen. Deze voorde had voor de aanleg van de stuw de
functie van het maken van een verbinding tussen de beide zijden van de rivier
tussen Overwater en Hulsen/Hellendoorn.
Ook naar Catenhorst en bij de
Preekstoel waren vermoedelijk voorden aangelegd, getuige de hoogtelijnen van de
topografische kaart, waarop onnatuurlijke verhogingen te zien zijn.
De eerste zijtak van de huidige
Overwaterweg moet toen een belangrijke route zijn geweest, aansluitend op de
huidige Holsenerweg (de weg van Hellendoorn naar het Holsener. Zo heette de
boerderij Schuilenburgerweg 48, nu Thijs). Of er voor die tijd ook nog een andere weg via
Schuilenburg is geweest is een vraag, die uit de beschikbare historische
stukken onbeantwoord moet blijven, omdat de wegen niet beschreven worden.
Slechts enige speculaties op basis van kaartmateriaal, de ligging van Schuilenburg en enkele
beschrijvingen, die niet direct op dit gebied betrekking hebben, zijn maar
mogelijk. Zie hiervoor verder bij de paragraaf
"De kasteelplaats zelf".
Met de verplaatsing van de
watermolen van Catenhorst naar Schuilenburg moeten er ingrijpende veranderingen
in het Reggedal hebben plaatsgevonden.
De wegenstructuur van het
kasteelterrein naar de Oude Twentseweg, die voor de verbinding tussen Zwolle en
Twente erg belangrijk was, moet deels kunstmatig zijn geweest, omdat zelfs in
het huidige landschap het eerste gedeelte van de Hellendoornseweg nog als een
dijk in het landschap ligt. Alleen de kasteelplaats kan van nature een wat
hoger gelegen plek zijn geweest, maar deze moet ook met een soort dijk of
voorde vanaf het huidige Bouwhuis bereikbaar zijn geweest. Hierover heeft de
Twentseweg gelopen. Deze ligging past in het beeld van de gebruikelijke plaats
voor een kasteel, namelijk omringt door water en maar vanaf één plaats
bereikbaar. Dit wordt verder bevestigd door de aanwezigheid van steunberen aan
de buitenzijde van de slotgrachtmuur, hetgeen ongebruikelijk is. Deze moeten
aan die zijde aangebracht zijn om de waterdruk van de kasteelgracht te kunnen
weerstaan. Dit zou niet nodig zijn geweest, indien het maaiveld zijn huidige
hoogte zou hebben gehad. Dan waren ze immers aan de grachtkant aangebracht om
de grond te keren.
De aanleg van de
"dijk" van de Twentseweg (vermoedelijk (deels) een verhoging van een
vroegere voorde naar Marle) laat zich verklaren, door het feit dat een
watermolen snelstromend water nodig heeft in het stroomdal nabij Schuilenburg
veel te breed was om hierin te voorzien. Het water moest dus opgedamd worden om
voldoende (water)druk te krijgen. De basis van deze dijk moet aangelegd zijn
tussen 1333 (de tijd dat Catenhorst met het recht van wind en de molens
verkocht wordt) en 1339 (de tijd dat Johan ter Molen zijn huis met het recht
van wind en de molens verkoopt). Vermoedelijk is die later om strategische
redenen verhoogd, om het kasteel te kunnen beschermen. Gezien de naamgeving van
Johan ter Molen, die geacht wordt te zijn afgeleid van de watermolen, moet die
dus voor 1339 gefunctioneerd hebben, hetgeen zonder de dijk niet kon. Op andere
plaatsen wordt de naamgeving echter tegen gesproken en wordt gesteld dat het
huis Ter Molen vernoemd is naar de eigenaar. Dit laatste is logischer, omdat
het niet aannemelijk is dat een zo belangrijk heer vernoemd wordt naar een
watermolen, die er nog maar zo kort stond. Overigens werden in die tijd veel
huizen en kastelen genoemd naar de bewoner. Vernoeming naar de molen was wel
het geval bij mensen die daar werkten, dus de in loondienst zijnde molenaar.
Dit laat onverlet dat de
molen er toen wel gestaan moet hebben, omdat je geen recht bezit zonder daarvan
gebruik te maken en waar moest anders het graan gemalen worden?
Nu is het alleen de vraag waar
die eerste watermolen stond. De uitgraving van de grachten in 1998 en
plattegrond getekend door Van Bijlandt waarop het jaartal 1381 staat (zie "De gebouwen van Schuilenburg")
geven aan dat het westelijke deel van de gracht breder en dieper was dan de
andere delen. De reden hiervoor kan zijn, dat de diepte is uitgespoeld door de
schutstal en dat de gracht daar breder was omdat het de benaderingskant van het
kasteel was. De op de kaart aangegeven tunnel kan heel goed dienst hebben
gedaan als watertoevoerkanaal voor de gracht en een watermolen bij de
zuidwesthoek van de gracht. Een vergelijkbare constructie is bij kasteel Diepenheim nog te zien.
Zoals gemeld zat er vermoedelijk
geen echt hoogteverschil ter plaatse. De slinger in de Regge ten noorden van
Catenhorst moet toen afgedamd zijn en verderop moeten kades opgeworpen zijn om
het water bij Schuilenburg te krijgen. Er moeten toen vermoedelijk twee
waterdoorgangen zijn geweest; één bij de watermolen en één elders om het
overtollige water af te kunnen voeren, maar ook op te kunnen stuwen. In een
later stadium is dat in elk geval zo, omdat er een beschrijving van bestaat
(3). Daarin wordt beschreven dat de korenmolen er nog staat aan een afgeleide
streng van de Regge en de aanwezigheid van twee sluizen.
Uit de diverse beschrijvingen en
de scherpe, onnatuurlijke knik in de Regge op de kaarten van rond 1830 ligt het
meest voor de hand dat deze gelegen heeft juist stroomopwaarts van de
kasteelplaats.
Ook uit strategisch oogpunt was
dit een logische plaats. Beide stuwen en/of schutstallen lagen daardoor onder
directe controle van het kasteel.
Deze schutstal stroomopwaarts
van Schuilenburg moet naar het zich laat aanzien aangelegd zijn ter vervanging
van de schutstal bij "De Brukkeler". Twee schutstallen zo dicht na
elkaar is gezien de wijze van gebruik van de Regge niet aannemelijk. Ook wordt
de aanwezigheid van twee watermolens op zo'n korte afstand van elkaar
tegengesproken door de exclusiviteit van zo'n recht. Er was eerst ook maar één
windmolen in Hellendoorn.
Deze vervanging is ook logisch,
omdat bij het recht van wind en water ook het waterpeilbeheer hoort. Het was
natuurlijk ondoenlijk om dat op zo'n grote afstand van het kasteel te beheren.
In een later stadium wordt melding gemaakt van de aanleg van een nieuwe tweede
schutstal bij de watermolen(s) "één boogschot" (zie
voor een verklaring even verderop)
verder stroomafwaarts ter vervanging van de oude. Als er sprake is van een
tweede schutstal, dan moet er ook een eerste geweest zijn. Deze tweede moet aangelegd
zijn tussen 1406 (jaartal vermeld door Ponsteen (1), maar niet verder
gepreciseerd) en
1412 (uitbreiding
van het bezit met een watermolen
(4)). Aangezien een boogschot niet
verder ging dan zo'n 100 à 150 meter kan dit dus niet ter vervanging van de
schutstal bij "De Brukkeler" zijn geweest. De eerste schutstal lag
dus stroomopwaarts van Schuilenburg en de (nieuwe) tweede bij de huidige plaats
van de watermolen, welke op oud kaartmateriaal duidelijk zichtbaar is. Vóór de
aanleg van die nieuwe schutstal zal ook de watermolen verplaatst zijn. De oude
kan eigenlijk maar om één reden buiten gebruik zijn gesteld, namelijk dat hier
het beheer en controle niet efficiënt was in relatie met de tolheffing op de
weg. Door de nieuwe schutstal met de nieuwe watermolen kon dat allemaal in één
keer geregeld worden en kon de tol voor de weg en het water op één plaats
geheven worden. Vermoedelijk is toen de westelijke molenbeek aangelegd, omdat
de boten niet door de gracht konden varen.
Tot zover zijn er dus in ieder
geval op vier verschillende plaatsen schutstallen geweest. Eén bij "De
Brukkeler", één bij de watermolen op de hoek van het kasteel en één bij de
watermolen in de Molenbeek en één bij de knik die op de oude kadastrale kaart
te zien is.
Hoewel het totale terrein
Schuilenburg nu een hoog gedeelte in het landschap is, is dat niet altijd het
geval geweest. Het huidige maaiveld van het gebied van de Marsdijk ligt ruim
een meter lager dan dat van Schuilenburg. Uit de recente graafwerkzaamheden is
gebleken dat er op gelijke hoogte met het Marsdijkgebied onder het maaiveld van
Schuilenburg een tweede humuslaag ligt, hetgeen het oude maaiveld aangeeft.
Daar tussen in zijn nog kleinere humuslaagjes gevonden. Hieruit kan, samen met
dat wat hiervoor is geschreven, de conclusie getrokken worden dat het terrein
rondom Schuilenburg opgehoogd is. Zie verder bij "De kasteelplaats zelf.
"Kort na 1550 is er
sprake van de aanleg van een overtoom* (of en hoelang die gefunctioneerd heeft
is onbekend). Vermoedelijk is deze aangelegd om de discussie over het stuwen op
te lossen, zodat zeker de lege schuiten over de overtoom konden worden
getrokken en dit geen verlies aan maalwater gaf. Vermoedelijk is dit geweest
bij de stuw stroomopwaarts van het kasteel, omdat er bij de watermolen niet
veel ruimte zal zijn geweest om zoiets aan te leggen.*
Een overtoom is een plaats
waar boten over een stuw of dijk kunnen worden getrokken. Een voorbeeld is
zichtbaar bij de stuw/vistrap bij Notter.
Zoals vermeld is het terrein naar alle waarschijnlijkheid kunstmatig opgehoogd. Dit heeft te maken met de ontwikkelingen in de tijd en de functies van het kasteel of de havezate.
Wanneer was er sprake van het eerste kasteel? Om dat te kunnen beoordelen wordt hier verwezen naar de paragraaf "De gebouwen van Schuilenburg" omdat anders de tekst herhaald zou moeten worden. Uitgaande van de conclusie uit die beschrijving, is er sprake geweest van een kasteel, gelegen op een hoogte in het rivierdal, omringd door een nat, drassig gebied en bereikbaar via een voorde. Naar het zich laat aanzien mogelijk omgeven door twee rivierbeddingen, hetgeen de keuze als kasteelplaats zou versterken, waarbij de westelijke arm vlak langs het kasteel liep en de oostelijke veel verder weg. Een enkele kaart geeft dat beeld in ieder geval in een latere periode.
Na het verkrijgen van het recht
van wind en water moet het kasteelterrein zijn veranderd. Wat er allemaal
gebeurd is, is moeilijk te achterhalen en moet afgeleid worden uit de omwalling
en ommuring van de kasteelgracht en de beschrijvingen en onderzoeken.
Uit een sleuvenonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de verbetering van de Regge bleek dat de wal is aangelegd op ruim een meter onder het huidige maaiveld, dus vermoedelijk op het oude maaiveld. De vraag is nu waarom en wanneer. Dezelfde vraag geldt ook voor de buitenmuur van de gracht. Het waarom is snel duidelijk. Dat is omdat de wal en de muur als verdedigingswerk hebben gefungeerd, waarbij het water binnen de gracht gehouden kon worden. Hierbij was het waterpeil van de gracht hoger dan het omringende maaiveld. Dit kan afgeleid worden uit het feit dat de steunberen van de grachtmuur aan de buitenzijde van de muur zitten en uit het bodemonderzoek van de Stichting RAAP*, waaruit blijkt dat de (originele) grachtbodem boven het huidige rivierpeil lag en slechts een klein stuk onder het oude maaiveld. Er moet dus een behoorlijk hoogteverschil zijn geweest tussen het waterpeil in de gracht en het omliggende land, omdat anders de gracht doorwaadbaar zou zijn geweest en aan een doorwaadbare gracht had je immers niets.
* Regionaal
Archeologisch Archiverings Project.
De hoogte van de wal en de muur
moet hoger geweest zijn dan het hoogste stuwpeil waarvan sprake is en waarbij
het water soms 6 tot 8 voet (1,8 - 2,4 m1) opgestuwd werd. Dit klopt met
het gevonden profiel van de wal in de grond en de hoogte van de
"dijk" van de Schuilenburger- en Hellendoornseweg, die ongeveer
gelijk moeten zijn geweest. Ergens, vermoedelijk bij de Bornsebrug, moet een
mogelijkheid zijn geweest om het water zo hoog op te stuwen. Het stuwpeil van 6
tot 8 voet was blijkbaar niet het gebruikelijke, zoals afgeleid kan worden uit
de geraadpleegde boeken (2,7), waaruit blijkt dat het niet met regelmaat
gebeurde, maar werd mogelijk alleen bereikt om de kasteelgracht op peil te krijgen.
Zo'n verhoogde gracht was natuurlijk niet waterdicht. Op zo'n moment moet het
hele dal vol water hebben gestaan, hetgeen klopt met beschrijvingen, waarin
sprake is van overstromingen tot in Enter, omdat de heer van Schuilenburg het
water zo hoog op had gestuwd. Als de gracht gevuld was kon het normale peil
weer toegepast worden, dat vermoedelijk iets hoger lag dan het huidige peil
stroomopwaarts van de huidige stuw (nu ongeveer 6 m1 boven NAP).
Het normale stuwpeil moest dus op een andere plaats geregeld worden en wel op
de plaats, zoals die hiervoor beschreven is, net ten zuiden van de
kasteelplaats.
Er moet dus deels een kunstmatige
verhoging hebben gelopen vanaf het kasteel naar het oude Hulsen, want hoe kon
anders hoogteverschil bestaan hebben voor de watermolen. Ook aan de andere kant
van de westelijke rivierbedding, ten zuidoosten van het huidige
"Bouwhuis", zijn aanwijzingen voor een kunstmatige verhoging, op
zowel de kaart van Bijlandt als op de kadastrale kaart. Hierop is een vorm te
zien die niet natuurlijk is. Gezien de ronde vorm mogelijk met een
verdedigingswerk er op. Door deze twee verhogingen werd de stroombreedte
beperkt en was het water sneller weer op peil, nadat de schepen de stuw waren
gepasseerd.
In de bloeitijd van de havezate
(vermoedelijk
tussen 1648 en 1675),
maar in elk geval na de aanleg van de schutstal bij de Schuilenburgerbrug
(tussen 1663 en 1672), moet het maaiveld opgehoogd zijn tot het huidige niveau.
Mogelijk is dat gebeurd met de grond die vrijkwam uit de kunstmatig aangelegde
rivierbedding ten oosten van het kasteel.
Dit stuk is aangelegd tussen de
eerste schutstal, die op dat moment vervangen werd en de eerste slinger in de
rivier ten noorden van de Twentseweg. In 1555 en 1848 hebben de boten gebruik
moeten maken van de Molenstal en zal de molenbeek aan de westzijde van de
kasteelplaats er nog vóór 1663 geweest moeten zijn, dus tegelijk met de
kasteelgracht. Bij de aanleg van deze kunstmatige rivierbedding kan ook de nu
weer uitgegraven Molenbeek zijn aangelegd.
Op de kaart van de graaf van
Bijlandt is nog een doodlopende arm te zien, die in de richting van de oude
westelijke rivierarm loopt. In een krantenartikel van na de oorlog staat
daarbij vermeld "omvloed". Volgens de kadastrale kaart van 1830 betrof
het hier toen "Water als weiland". Dus vermoedelijk een dichtgeslibd
restant van de westelijke rivierarm/molenbeek.
Later
is hier vermoedelijk een verbinding geweest met de buitengracht, waardoor
verder het gehele terrein omgeven is. Een wichelroedeloper heeft dit bevestigd
en het past in het beeld van de havezaten uit die tijd. Indien het gehele
terrein in één keer opgehoogd zou zijn geweest, inclusief de gehele demping van
de westelijke rivierarm, dan zou deze verlaging in het landschap er niet meer
geweest zijn.
De eerste ophoging zal beperkt
zijn geweest en als doel hebben gehad om de stroombedding verder te versmallen,
zodat het water sneller zou stromen en nog eerder op peil zou zijn. Hierdoor
werden de problemen met de schippers beperkt, die klaagden over te lange
wachttijden. Deze redenatie zou verklaren, waarom er op het electrografisch onderzoeksplaatje van de Stichting RAAP een rivierbedding
wordt aangegeven ten westen van het kasteel, die met een slinger naar de plaats
van de kasteelbrug loopt. Dit zou de laatste vaarroute geweest kunnen zijn
naar de Molenstal, voordat de omleiding ten noorden van het kasteel werd
gegraven. Deze gedachte wordt ondersteund door de term "omvloed", die
er op duidt dat er water door stroomde.
In 1610 is er in het
doopregister van Hellendoorn een vermelding van een schaapskooi bij
Schuilenburg. In dat jaar staat vermeld dat "Jacob, gewesener
bouwmeister zur Schulenborgh im Schapsschot, een dochterke an die Dope heeft gebracht" (1). Vanwege de schaapskooi
en de beschrijving dat daar het kind van de gewezen bouwmeester van het
Bouwhuis geboren werd, moet het eerste Bouwhuis er dus ook gestaan hebben,
vermoedelijk ten zuiden van de westelijke molenbeek.
Aan de noordkant van die
westelijke molenbeek stond het commiezenhuis op de plaats waar nu de grote
bomen staan bij de gracht. (Zie "De
gebouwen van Schuilenburg") Voor de bouw van dit huis moet het
terrein dus al deels opgehoogd zijn geweest, omdat het Bouwhuis en het
commiezenhuis anders regelmatig onder water gestaan zouden hebben, vanwege de
opstuwing van het water. Gezien de ophoging in het terrein stond het
commiezenhuis op dezelfde hoogte als de muur en de wal, dus droog. Het bouwhuis
stond waarschijnlijk lager en werd vermoedelijk daarom later op de huidige
plaats herbouwd.
Veel is er niet bekend over de
waterhoogten bij Schuilenburg. In het boek van het Waterschap "De
Regge" wordt melding gemaakt van een hoogst bekende waterstand tussen 1887
en 1891 van 7,15 m1 +NAP. Het gemiddelde huidige terrein ligt rond
de 7,25 m1 +NAP. De wal en kasteelmuur waren ongeveer een meter
hoger.
Meer
gegevens zijn bekend van de Nijverdalse brug. Vergelijken we die met de hoogst
bekende waterstand bij Schuilenburg dan zien we een hoogteverschil van 0,82 m1.
Aannemelijk is dat bij alle waterstanden het hoogteverschil ongeveer gelijk
was. Dit impliceert dat de getallen in de naast staande tabel voor Schuilenburg
zouden kunnen hebben gegolden.
Het kasteel zelf bleef dus
droog, maar verder stond alles onder water.
De latere molenbeek,
stroomafwaarts gelegen aan de noordkant van het kasteel (die nu hersteld is),
zal, zoals gemeld, tegelijkertijd met de laatste ophoging van het
kasteelterrein aangelegd zijn, toen de westelijke rivierarm niet meer gebruikt
werd of kon worden, tussen 1663 en 1672. In die tijd werd de
Schuilenburger schutstal
gegraven, maar in ieder geval voor 1706 toen de tuin er lag met de vijver. De
overige tussenliggende ophogingen zijn waarschijnlijk verricht tijdens de
ontwikkeling van de havezate naar zijn bloeitijd en zijn niet te dateren.
De bloeitijd is, waarschijnlijk
mede door de gevechtshandelingen, kort geweest gezien de jaartallen met de beschrijvingen
waarin sprake is van "out, slegt en bouvallig" (1648) en "restant Schuilenburg"
(1675).
In 1706 is er sprake van
"het vierkante stuk in den hof aan den vijver". Dit is de reden om
aan te nemen dat er voor die tijd er in elk geval sprake was geweest van een
bloeiende havezate met de daarbij behorende tuin, omdat er anders niet
gesproken zou worden van "hof". Het is niet aannemelijk dat toen de
westelijke rivierarm nog aanwezig was, omdat dat niet in het beeld van de
havezate past. In de tijd van de omlegging van de heerbaan in 1635 kan de nu
nog resterende buitengracht langs de Schuilenburgerweg deels aangelegd zijn
en later bij de ophoging van het terrein verder uitgespaard als bescherming van
de tuin. Mogelijk dat er een verbinding is gemaakt tussen deze gracht en de
hiervoor vermelde rivierarm, waardoor het gehele terrein door stromend water
was omringd. Dit past in het beeld van de havezaten. Dit zou verklaren waarom
de rivierarm op de kaart van Bijlandt op die manier afbuigt.
Ponsteen schrijft ook nog over
een laagte langs de Schuilenburgerweg die met mensenhanden gegraven lijkt,
achter de eerder genoemde ophoging. Deze laagte zou een onderdeel geweest
kunnen zijn van de verdedigingswerken, want als je het terrein in loopt, dan
zie je een geul naar de Regge lopen, die het mogelijk moet hebben gemaakt om
het onder water te zetten. Ook kan het gediend hebben als
"zwanenvijver" waarvan Schuilenburg nu eenmaal de rechten had. Zo’n
"statussymbool" moet natuurlijk voor de bezoekers die kwamen wel
zichtbaar geweest zijn. Dit zou kloppen met die plaats.
In
1846 start het onderzoek naar de ontwatering van Twente n.a.v. verzoeken van
inwoners van Rijssen en Enter vanwege de grote wateroverlast. Tot 1868 gebeurt
er weinig anders dan de oprichting van een vereniging en de bouw van de stuw
bij Hancate in 1855. In 1868 jaar wordt geconstateerd dat het waterprobleem
mede ontstaat door een volslagen gebrek aan onderhoud, waardoor de Regge is
dichtgegroeid. Ook wordt de wateroverlast verergerd door de markeverdeling, die
zorgt voor een betere afwatering van de landbouwgronden, maar de afvoer in de
Regge stagneert. 's Winters staat het blank tussen Almelo, Wierden, Enter, Goor
en Rijssen, maar ook in de zomer is er veel wateroverlast.
In 1894 vindt er een echte ramp
plaats en staat bijna heel Twente blank. In dat jaar wordt er eindelijk een
begin gemaakt met de kanalisatie van de Regge.
In 1893 was de tekening daarvoor
al klaar. Tussen Nijverdal en Hancate worden 21 bochten afgesneden, zoals op de
tekeningen van het Waterschap te zien is. In het totaal wordt de lengte van de
Regge met 20% verkort. Met deze kanalisatie werd beoogd dat het zomers in elk
geval droog bleef, maar in de winter kon het desondanks nog wel eens nat
worden.
Een tweede kanalisatie bleef dan
ook niet uit. Het doel was om ook in de winter de gronden droger te krijgen. Er
werden vier stuwen gemaakt, waarvan één bij Hancate en één (nieuwe) bij
Schuilenburg. Deze kanalisatie hield meer een verbreding van het profiel in,
maar gek genoeg ook het herstel van de bocht om De Preekstoel heen, die bij de
eerste kanalisatie was rechtgetrokken.
In 1981 is de in de oorlog verdwenen stuw bij Schuilenburg vervangen door een nieuwe op nagenoeg de oude plaats bij "De Brukkeler". Bij de aanleg is een ‘bok’ aangetroffen die waarschijnlijk vroeger bij de stuw ten onder is gegaan.
Van 2004 tot 2014 is hard
gewerkt aan herstel van de Regge om daar waar mogelijk de natuurlijke loop van
de rivier terug te brengen in het landschap. Doel daarvan is het vasthouden en
geleidelijk loslaten van water bij hevige regenval. Ook mag de Regge op
bepaalde plekken (gecontroleerd) buiten de oevers treden. En door haar bochten,
vormt de rivier voortaan weer zelf het landschap; buitenbochten kalven af en
worden steiler, binnenbochten zanden aan en worden licht glooiend. Door al deze
maatregelen ontstaat een nieuw soort dynamische natuur. Niet alleen mooi om te
zien, maar ook goed voor onze soortenrijkdom!
Op de plaatjes zie je links de eeuwen oude situatie van de Hottingerkaart uit 1787 en rechts (gekleurd) de huidige situatie op basis van de Algemene Hoogtekaart Nederland (AHN-3).
Ter plekke van Schuilenburg betekende dit dat de poel die bij de eerste aanleg van het kasteelterrein was aangelegd weer onderdeel van de Regge ging uitmaken.
Hopelijk heeft
het voorgaande u een beeld gegeven hoe het gebied zich ontwikkeld zou kunnen
hebben en bent u nieuwsgierig geworden naar de rest van het verhaal, dat u kunt
vinden in het tweede deel van deze website.
Ga door met Deel
2
Ga terug naar Home