
In het
hoofdstuk "VORMING VAN HET
REGGEDAL" komen diverse gebouwen op het kasteelterrein van Schuilenburg
aan de orde zonder dat daar nader op in wordt gegaan.
Deze gebouwen
hebben direct door hun plaatsing of indirect door hun gebruikers c.q. bewoners
hun invloed op het verloop en het gebruik van de Regge gehad.
Natuurlijk zijn
daar het kasteel en de watermolen(s) de belangrijkste van, waarbij met name de
laatste door de noodzakelijke schutstallen sterk van invloed is geweest op de
vorming van het Reggedal. Van de gebouwen was natuurlijk het kasteel het
belangrijkste.
Hiernaast ziet
u een afbeelding van een 3D-CAD-model met gebouwen uit de diverse tijden op de
huidige ondergrond op basis van de Algemene Hoogtekaart Nederland (AHN). Te
zien zijn het kasteel, het Bouwhuis met wagenschuur, de commiezenwoning, de 3
gebouwen, de oranjerie en de watermolens.
Gezien de vele
eeuwen dat er hier een hoofdgebouw heeft gestaan, is het moeilijk aan te geven
met welke naam het gebouw aangegeven moet worden. Er zijn verschillende
benamingen in gebruik, zoals waterburcht, slot, kasteel, havezate en huis en
misschien nog wel meer. Elke benaming is gerelateerd aan een bepaalde periode
uit de geschiedenis of ontwikkeling.
Slot en burcht
kunnen volgens de beschrijving in "Van Dale" wel samengevoegd worden.
Ze leggen namelijk beide een relatie met een "versterkte kasteel",
dat als verdedigingsmiddel bij oorlogshandelingen moest dienen. Hierbij zij
vermeld dat bij "burcht" onder het woord kasteel vermeld wordt dat
dat een feodaal kasteel is.
Een kasteel is
volgens "Van Dale" door een gracht omgeven, of ligt op een hoogte met
steile hellingen. Schuilenburg viel dus onder de eerste categorie, zoals
bijvoorbeeld
ook het Muiderslot en Slot Loevestein. Beide liggen nog steeds in het water,
zoals Schuilenburg ook gelegen was. Of Ter Molen ook in een vergelijkbare
omgeving lag is een vraag die waarschijnlijk nooit beantwoord zal worden.
Een havezate is
volgens "Van Dale" een ridderlijk goed of kasteel in de oostelijke
provincies, waaraan publiekelijke rechten verbonden waren. Deze beschrijving
doet echter te kort aan het begrip. In de tijd van de Republiek der Zeven
Verenigde Nederlanden (na 1578) had het begrip havezate een staatsrechtelijke
functie. De bezitter van een havezate kon deelnemen aan de regering van
Overijssel en soms zelfs als afgevaardigde van dit gewest aan de centrale
regering van de Republiek zelf. De bezitter moest dan wel voldoen aan bepaalde
eisen. Eén van de hoofdeisen was, naast het feit dat hij in het bezit was van
een havezate, dat de gegadigde riddermatig was. Er is in de Staten van
Overijssel nogal wat discussie geweest over wie als riddermatig kon worden
aangeduid en aan welke richtlijnen een havezate moest voldoen. Zo moest een
havezate "adelycken betimmert" zijn, wat
inhield dat de riddermatige er woonde (en hij of zijn voorvaderen er al langer
hadden gewoond). Bovendien moest hij er zijn hof voeren en tenslotte moest het
bezit een bepaalde waarde vertegenwoordigen.
Daarnaast wordt
door sommigen onder het begrip havezate (voornamelijk van bouwkundige zijde)
ook wel een bepaalde bouwwijze verstaan, die overigens door de jaren (eeuwen)
heen nogal eens veranderde en ook van streek tot streek verschilt.
Kasteel lijkt voor Schuilenburg de meest
passende benaming, zeker in de eerste eeuwen. Een havezate wordt over het
algemeen geplaatst in de 16e en 17e eeuw en wordt gekenmerkt door brede lanen
en siertuinen en de nodige pracht en praal, hetgeen bij een kasteel als vesting
niet gebruikelijk was. De titel havezate is vanwege de rechten wel van
toepassing op Schuilenburg, maar niet vanwege zijn ligging en oorlogsverleden.
De brede oprijlanen en grote, vaak symmetrische siertuinen ontbraken, hoewel er
wel iets moois van gemaakt zal zijn.
Tot in het begin van de 17e eeuw moet het
een goed verdedigbaar kasteel zijn geweest en kan er geen sprake zijn geweest
van een sierlijk huis. Een havezate had ook geen poortgebouw, zoals op de prent
van Pronk, maar een bordes. De naam "huis" komt ook voor, maar dan in
de tijd van de verkoop van Ter Molen. Deze naam past bij de in de koopakte
vermelde beschrijving van "rustig en vredig". Mogelijk dat de
versterkingen niet functioneerden of er niet (meer) waren.
Hier volgt een stuk geschiedenis, omdat dat
van wezenlijk belang is om te kunnen bevroeden wat voor huis Ter Molen was.
Alhoewel in de
datavermelding in 1125 duidelijk sprake is van het kasteel Schuilenburg, blijft
toch de vraag steeds opspelen of dit
kasteel wel
hiér gestaan heeft, zoals in bepaalde stukken (1,4,5) toch in twijfel wordt
getrokken.
Aan de ene kant
zegt men van niet en wordt de naam Schuilenburg aan het kasteel bij Silvolde
gekoppeld, waarvan de naam nog op de topografische kaart voorkomt en de kelders
nog bestaan. De familienaam is reden voor zowel pastoor Rientjes als later de
heer Vening Meinesz om aan te nemen dat het kasteel bedoeld in 1125 bij
Silvolde lag. Aantoonbaar is in elk geval dat de familienaam Sculenborg daar
het eerst voorkomt in 1326.
Aan de andere
kant is er in 1225 sprake van de sloop van Schuilenburg en dat was zover bekend
de motteburcht in Almelo en een burcht om te schuilen. De naam is dus niet
direct en alleen aan een familienaam te koppelen, want ook nu nog komt de naam
Schuilenburg voor bij boerderijen.
De kroniek die
betrekking heeft op de oorlog gevoerd tussen Rooms Keizer Hendrik V van
Duitsland en Hertog Lotharius van Saksen in 1125 beschrijft een aantal zaken
die niet met de situatie bij Terborg lijken te kloppen. Verkort volgt hier het
relaas.
De Keizer had
Schuilenburg in handen en Lotharius kwam om het kasteel te ontzetten en legerde
zich op geringe afstand van het kasteel. Lotharius werd gesteund door de
bisschop van Munster. Een moeras dat tussen beide kampen lag verhinderde de
strijd. Lotharius brak zijn kamp op en viel Deventer aan vanaf de noordzijde.
Daardoor verliet de Keizer Schuilenburg en werd het door Lotharius heroverd (voor een uitgebreid verslag wordt verwezen
naar het geschrift van Vening Meinesz (5)).
De zaken die
niet lijken te kloppen zijn de volgende.
Ten 1e.
Het moeras lag ten oosten van het kasteel.
Ten 2e.
De strategische handeling om Deventer vanuit het noorden te
benaderen.
Ad 1.
Het gebied ten oosten van Terborg was, gezien de topografische
situatie, niet een echt moerasgebied, zoals dat tussen de Sallandse Heuvelrug
en Almelo lag en zich uitstrekte van boven Doetinchem tot en met Emmen.
Ad 2.
Als de kaart van Nederland wordt bekeken, is het absoluut
niet logisch om Deventer vanuit het noorden te benaderen als men van Terborg
komt. Terborg ligt ten zuidoosten van Doetinchem. Dit zou een behoorlijke en
onlogische omweg hebben betekend. Vanuit "ons" Schuilenburg of het
Almelose zou het veel logischer zijn. Ook lagen er dichter bij Terborg wel
andere steden, zoals Zutphen en Arnhem, die éénvoudiger voor hetzelfde doel
hadden kunnen dienen.
De situatie
wordt ook wel aan de hoogte bij Almelo met het motteburcht toegedicht omdat die
ook onder de naam ‘Schuilenburg’ bekend staat en die naam eerder aantoonbaar in
relatie met die plaats wordt vermeld in de 12e eeuw (1225 afgebroken). Dit zou
met het vorige relaas kloppen. Later is daar de naam Schuilenburg verdwenen.
Mogelijk is daarvoor Huize Almelo, welk huis nog steeds bestaat, gebouwd ter
vervanging van dat Schuilenburg. De geschiedenis van Huis Almelo vermeld dit
niet, maar het wordt voor het eerst genoemd in de 13e eeuw (dus in
dezelfde waarin de motteburcht wordt afgebroken). Verder wordt aan
"onze" locatie getwijfeld, omdat er bij "Schuilenburg"
onder Hellendoorn aantoonbaar eerst sprake is van de naam "Huis Ter
Molen". Later wordt pas de naam "Schuilenburg" gebruikt, gelinkt
aan de familienaam.
Aan de andere
kant kan gesteld worden dat de naam "Ter Molen" pas vele jaren later
vermeld werd dan de eerste vermelding in 1125 van "Schuilenburg". Het
is dus ook mogelijk dat de kasteelnaam veranderd is, zoals dat bij Terborg ook
gebeurd is en later ook bij Schuilenburg. Reden voor de naamsverandering kan de
vernietiging van het kasteel geweest zijn en dat er alleen een huis bij een
molen overgebleven was. Dit wordt bevestigd door de beschrijving van de
verkoop, waarbij beschreven staat dat het huis "Van ons en onse voorvaderen furlange rustelick en vredelick beseten sijn". Mogelijk dat er toen sprake was van niet meer
dan een "normaal" huis, waar men de kasteelnaam niet mee wilde
associëren. Later is mogelijk het huis weer tot kasteel is uitgebouwd.
Overigens kan
het ook zo zijn dat Almelo, Terborg en Schuilenburg een relatie met elkaar
hadden, namelijk dezelfde familie. Hadewijch van Almelo (toen eigenaar van
"ons" Schuilenburg) was immers volgens de archieven van Rechteren uit
1830 met Zweder van der Sculenborgh getrouwd.
Is het
onlogisch gedacht als verondersteld wordt dat de families elkaar van Almelo
kennen?! Dan hebben alle drie de namen met hetzelfde geslacht te maken!
In
tegenstelling tot de schrijvers van de gebruikte geschriften (1,4,5 ) en
anderen, die aannemen dat het bij Almelo lag, is de schrijver van dit boekwerk
van mening dat dit wel het geval was en het tegendeel is niet ‘bewezen’ net
zomin als schrijvers theorie overigens. Hiervoor zijn een aantal redenen te
noemen, die hier kort opgesomd worden en verder uitgewerkt.
-
Strategische ligging
-
Belangrijke weg
-
Belangrijke vaarweg
-
Moeilijk bereikbaar
De eerste en
belangrijkste reden is de strategische ligging van het kasteel.
Kastelen werden
op strategische plaatsen gebouwd, zoals op de kruising van wegen en water,
hetgeen bij "ons" Schuilenburg het geval zou zijn als de weg er
inderdaad lag, hetgeen aangenomen mag worden, omdat die er later (nog) ligt. Er
werden in die tijd niet zomaar nieuwe wegen aangelegd.
De locatie bij
Almelo was van veel minder strategisch belang, omdat die niet aan een
belangrijke vaarroute lag. Wel lag die nabij een belangrijke weg van Wierden
naar Almelo, het verlengde van de Twentseweg
De tweede reden
is dat de Twentseweg, ook wel genoemd de Zwolseweg, een zeer belangrijke was.
Deze Twentseweg liep onder andere over de huidige Nieuwe en Oude Twentseweg. De
Oude Twentseweg was een route, die vanaf Schuilenburg dwars door het veen liep.
Op een enkele kaart is te zien dat er sprake is van de naam "dijk naar
Hooge Hexel", die door liep naar Wierden.
Dit betekent
dat deze weg kunstmatig is aangelegd. Voor de aanleg hiervan moet de route dus
anders geweest zijn of, zoals andere stukken uit later tijd vermelden, wel
aanwezig, maar gewoon niet begaanbaar tijdens een groot deel van het jaar en
later verhoogd. Dit laatste is het meest aannemelijk, gezien de beschrijvingen
van de wegen in die tijd en verplaatsingsbewegingen van legers, waarbij men
dagen deed over een verplaatsing van een paar kilometer. Deze
redenering onderbouwt de aanwezigheid van de weg, die belangrijk genoeg was om
te verhogen als "dijk" en dus ook de strategische ligging van het
kasteel.
In 1227 wordt
melding gemaakt van de bouw van een kasteel bij Hardenberg, waarbij de poorten
en gebinten van Schuilenburg worden gebruikt. Het kasteel van Almelo was een
motte-kasteel dat 2 jaar daarvoor gesloopt was. Gezien de afstand lijkt het
niet waarschijnlijk dat men de zware poorten zover over de slechte wegen
vervoerd heeft. Het zou zelfs mogelijk kunnen zijn dat de gebinten en poorten
gedemonteerd en wel drijvend zijn vervoerd. Vanaf ons Schuilenburg kon dat heel
goed op boten via de Regge en de Vecht. Vanaf Almelo was dat waarschijnlijk ook
mogelijk geweest als de Aa er in die tijd al was. Almelo had in elk geval in de
16e eeuw ook een haven die via de Aa in verbinding stond met de
Regge (11). Ligt het dan toch voor de hand dat de poorten en gebinten van
Schuilenburg in Almelo waren en niet van Schuilenburg in Hellendoorn
? Het klopt in
elk geval in de tijdsgeest, maar we zullen het nooit zeker weten.
In 1257 wordt
een Schuilenburg in Salland vermeld als plaats waar graaf Otto van Gelre vrede
sloot met de bisschop van Utrecht. Almelo heeft (zover bekend) nooit in Salland
gelegen, maar in Twente en was in 1225 gesloopt. Hellendoorn lag wel in Salland
volgens de oude Sgrotenkaart uit 1575.
Op grond van
het voorstaande lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat het in 1125 vermelde
kasteel hier wel gestaan heeft, alhoewel beseft wordt dat dit geen bewijs is.
Op grond van
deze aanname moet er in de 12e eeuw dus wel een kasteel, omringd
door water, gestaan hebben. Dat zal niet het uiterlijk gehad hebben van de
prent van Pronk, maar zal meer overeenkomen met de bekende prent van
Schoenmaker, alhoewel die natuurlijk veel later is gemaakt. Hij zou echter best
wel kunnen kloppen, verondersteld dat Schoenmaker net zoals de schrijvers van
de boeken waaruit schrijver dezes zijn gegevens heeft geput, zich verdiept
heeft in de archieven.
Een aantal
dingen kloppen wel, zoals de toren, de voorburg en de brug. Ook het water in de
vorm van een vlakte in plaats van een gracht kan dan kloppen (zie VORMING VAN HET REGGEDAL.).
Het huis op de
prent van Pronk past, in tegenstelling tot hetgeen Ponsteen in zijn boek
"De havezate Schuilenburg en de Reggevallei" beweert, wel op de
ondergrond van de tekening van de Graaf Van Bijlandt. Het huis op de prent is
dan de rechthoek in de noordwesthoek van het kasteel en het poortgebouw komt
dan recht voor de brug (zie zwarte contour op de maatvoeringstekening
hiernaast).
Omtrent die
plattegrond blijven onzekerheden bestaan. De schrijvers Ponsteen en Vening
Meinesz gaan voorbij aan het feit dat op de tekening van de graaf van Bijlandt
het jaartal 1381 staat vermeld. Een journalist die in 1941 ook enkele stukken
over Schuilenburg heeft geschreven, heeft bij zijn stuk een (eigen gemaakt?)
tekeningetje geplaatst waar datzelfde jaartal voorkomt. Op dat tekeningetje
staat het woord "Omloop" hetgeen op stromend water duidt.
Van Bijlandt tekent dit ook op de plattegrond, maar niet op de ingemeten
situatie. Het kadaster vermeldt in 1830 op die plaats "weiland als
water". Een doorgaand water had zeker een perceelsgrens gegeven en die is
hier niet verder dan de doodlopende, dichtgeslibde Reggearm. Verder staan er in
het krantenartikel details die niet op de kaart van Van
Bijlandt staan,
zoals de kerker en binnenplaats. Verder is de kaart van Van
Bijlandt pas in 1842 opgemaakt.
De vraag rijst
of er een tekening bestaat uit 1381, die Van Bijlandt in zijn boek over de
opgraving heeft opgenomen. Hier is naarstig naar gezocht in het bisschoppelijk
archief, maar helaas is dat deel van het archief niet geïnventariseerd en zou
het weken, zo niet maanden duren voordat dat deel van het archief blaadje voor
blaadje is doorzocht. Mocht er ooit iets uit dit archief naar boven komen, dan
zal dat zeker bekend worden gemaakt. Ook is daarnaar gevraagd bij de Stichting
Gravin van Bijlandt, maar ook daar is
die niet
bekend.
Bij nadere
besturing van de tekening van Graaf Van Bijlandt levert een schaalprobleem op.
In eerste instantie was schrijver uitgegaan van de landschappelijke contouren
en de buitenkant van de kasteelgracht op die tekening. Die komen namelijk
overeen met het Minuutplan van 1830. Als echter de schaalindeling in Ellen
(Twentse?) die onderaan de tekening wordt gehanteerd voor het kasteel wordt
gebruikt en de gracht en alles daarbuiten op basis van de kadastrale situatie
1830 wordt geplaatst, dan klopt het in meer of mindere mate allemaal met de
herstelde situatie van de kasteelplaats en gracht en de bevindingen uit het
proefsleuvenonderzoek van Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek
(ROB) uit 1998 waar een afmeting van 20x20 m wordt vermeld.
Terug naar de
prent van Pronk en de plattegrond.
Terecht merkt
Ponsteen op dat er een ander deel moet zijn geweest aan de andere kant van het
poortgebouw. Ponsteen ziet echter te graag een symmetrische havezate, waardoor
het niet meer past. Nogmaals, Schuilenburg had de rechten, maar zeer
waarschijnlijk niet de kenmerken van een havezate.
Zoals gezegd
past het huis op de prent van Pronk in de noordwest hoek van de plattegrond. De
grote rechthoek aan de zuidzijde blijft dan over, want de noordoosthoek is de
binnenplaats. Als ervan uitgegaan wordt dat een kasteel en een havezate
gebruikelijk een inpandige personeelswoning had, die vaak het
"benedenhuis" werd genoemd, omdat het in het souterrain was
gesitueerd, dan zou in dit geval het laatste restant deze dienstwoning geweest
kunnen zijn. Die is uiteindelijk ook het langst bewoond geweest. De gaten onder
de woning zouden kelders geweest kunnen zijn.
Het een en ander wordt bevestigd door
de vondsten in de uitgegraven grachten. In de noordoosthoek zijn de meeste
zandstenen elementen gevonden, die van het laatste huis moeten zijn geweest.
Zandsteen was voor de verharding van de weg
van Zwolle naar
Ommen, waarvoor de restanten gesloopt zijn, geen interessant materiaal, dus dat
is deels achtergebleven bij de sloop. In het zuidelijke en oostelijke deel van
de gracht is glas in lood gevonden, wat er op duidt dat daar ook een woonruimte
is geweest. Verder is in het oostelijke deel van de gracht in de buurt van waar
de toren is gesitueerd een metalen windvaan gevonden. Het lijkt gerechtvaardigd
om aan te nemen dat die op hoek de toren heeft gestaan.
Op basis van de
prent van Pronk en de plattegrond is de links staande 1e
studietekening gemaakt. Op basis daarvan is een fraaiere versie door de heer
Bennink gemaakt (rechts). Als die vergeleken wordt met de eerste schetsen van
het kasteel Rechteren in Dalfsen, dan zijn er veel gelijkenissen te vinden.
Toeval? Nee, want de Rechterens bezaten beide kastelen en hebben Schuilenburg
laten herbouwen.
De
commiezenwoning.
Het eerste gebouw dat onder de loep
genomen wordt, is rechts gedeeltelijk zichtbaar op de prent van Pronk.
Er wordt in de
nagezochte boeken niets over vermeld. Op kaartjes in het boek van Ponsteen
wordt het "Oud Schuilenburg" genoemd, maar anderen geven op die
locatie het oude 1e bouwhuis een plaats. Met het eerste bouwhuis
wordt in dit verband dan de eerste boerderij bedoeld. Daar dit gebouw er nog
stond toen het huidige bouwhuis gebouwd werd, kan het dus niet ter vervanging
van dit pand zijn geweest. Een boerderij, durft schrijver met stelligheid te
beweren, was het niet, omdat de muren van het gebouw veel te hoog zijn. Als de
traptreden naar het huis 20 cm hoog waren, dan is het bordes al 2,20 m1
hoog. De goot ligt beduidend hoger en de vloer lijkt lager dan het maaiveld van
het huis. Geschat wordt dat de goothoogte rond de 3,50 m1 moet zijn
geweest. Boerderijen hadden een goothoogte van ongeveer 1,80 m1.
Verder hadden ze in de regel ook geen rechte kopgevels, zoals op de rechts op
de prent te zien is, maar wolfseinden (schuine dakbeëindiging).
De genoemde
schaapskooi van 1610 is het ook niet, want die hadden meestal helemaal geen
muren. Wel kan het een gebouw geweest zijn dat bij een havezate hoort en dat
ook bouwhuis wordt genoemd, maar dat vaak de functie van paardenstal had en
koetsenberging. Vaak met twee verdiepingen. De vraag blijft dan wat er wel
gestaan heeft.
Het meest voor
de hand liggend is dat het een gebouw, dat diende voor de koetsenstalling en
waarin de voormalige woning van de commies of rentmeester Baerselman was
ondergebracht. Die heeft er in elk geval tot 1703 gewoond. Daarna mocht
Baerselman het "huis" bewonen. Na Baerselman staat Van Beest in 1748
als bewoner geregistreerd. Van Beest wordt al in 1733 als commies vermeld naast
Baerselman. Na Van Beest staat er een bewoning in 1812 vermeld door de
burgemeester W. Horn, die er dus nog woonde toen het kasteel er niet meer
stond. Ten tijde van de prent van Pronk woonde Van Beest dus in dat huis en
Baerselman nog in "het huis".
Tijdens het
opmaken van de eerste kadastrale kaarten (Minuutplans) moet dit huis er nog
gestaan hebben, omdat het als bestaand aangegeven wordt.
De locatie van
het huis lag tegenover de andere drie gebouwen (hierop komen we verderop
terug). De Twentseweg liep hier tussendoor. Dit was dus een goede locatie voor
de commies, die immers toezicht moest houden op de weg en de tolheffing.
Naast de
commies woonde ook de rentmeester op Schuilenburg. In latere tijd is bekend dat
zij op het 1e bouwhuis hebben gewoond. Voor 1700 echter niet,
omdat dan "Geert" als bewoner wordt genoemd en voor hem in 1614
Jacob, de bouwmeester van het bouwhuis. Mogelijk dat toen de commiesfunctie en
die van rentmeester verenigd waren in één persoon, zoals dat later ook voor
komt.
De eerste vraag
die rijst is wat een bouwhuis nu precies was. Een definitie hiervoor is niet
gevonden. Wel blijkt uit de boeken van Mensema en Gevers "De havezaten van
Salland" en ".. Twente" dat ze gediend hebben voor de stalling
van dieren (paarden), maar ook voor koetsen. Ze blijken ook qua vorm duidelijk
af te wijken van datgene dat bij Schuilenburg als Bouwhuis wordt betiteld.
Sommigen hadden zelfs twee verdiepingen.
De hamvragen
bij dit bouwhuis zijn: "Welk gebouw was het?” en “Waar heeft het
gestaan?"
In de
vormingsgeschiedenis wordt aangenomen dat het een boerderij was, zoals de
bestaande en dat die gesloopt is vanwege het water. De plaats zou zijn gelegen
ten zuiden van het huis van de commies, zoals dat hiervoor beschreven is en dat
mogelijk ook als bouwhuis werd aangeduid. Op die plaats is door een
wichelroedeloper een fundament aangegeven ter grote van het huidige bouwhuis.
Aannemende dat dit klopt, dan hebben de rentmeester en de commies lang naast
elkaar gewoond. De beschrijving van de schaapskooi in de volgende paragraaf
bevestigd de gedachte van deze plaats van het bouwhuis en zijn aard en
andersom.
Wanneer het
eerste bouwhuis is opgericht is onbekend. Wel is bekend dat het er in 1610
stond, omdat er in dat jaar een kind ten doop wordt gehouden van de gewezen
bouwmeester van het bouwhuis van Schuilenburg en dat is geboren in de
schaapskooi.
Het bouwhuis
zal met zijn deel (ook wel delle; de inpandige veestalling) naar de weg gestaan
hebben, zoals het huidige bouwhuis dat ook doet en dit veel vaker voorkomt bij
oude boerderijen, hetgeen voor het gebruik ook het meest logische is. Deze
gedachte heeft ook te maken met de vermoedelijke plaats van de schaapskooi.
Bij het 1e
bouwhuis stond een schaapskooi, zoals in de vorige paragraaf is vermeld. Net
als bij het 1e bouwhuis is de vraag: "Waar?" Als
uitgangspunt moet de aanname gelden dat het 1e bouwhuis met de deel
naar de weg stond, net als in de huidige situatie.
Op het erf
staat sinds enkele jaren het nieuwe restaurant. Als op de plaats van deze
nieuwbouw de schaapskooi heeft gestaan en daarvoor met de deel naar de
schaapskooi gericht het 1e bouwhuis, dan wordt het veel logischer.
De zeer oude solitair staande eik zou het zonnescherm voor de boerderij kunnen
zijn geweest. De boom lijkt oud genoeg.
Laat dan tussen
het 1e bouwhuis en de commiezenwoning de westelijke molenbeek
stromen en het plaatje is compleet. Mogelijk dat de schaapskooi is blijven
staan bij de afbraak van het 1e bouwhuis.
Tegenover de
plaats waar, zoals hiervoor is vermeld, de commiezenwoning wordt verondersteld,
stonden drie gebouwtjes op een rij. In 1830 zijn 2 van de 3 kennelijk nog maar wat resten, omdat ze met
een streeplijntje worden aangegeven. Een bestaand gebouw was aangegeven met een
getrokken lijn en rood ingekleurd. Zoals hiernaast is te zien op het Minuutplan
van sectie H.
Uit de
beschikbare gegevens, de ligging van de oorspronkelijke Twenseweg (over het
kasteelterrein) en de mogelijke hiervoor beschreven terreininrichting ligt het het meest voor de hand om aan te nemen dat het om het
betalingskantoor, de vicariswoning en de kapel gaat.
Op 5 februari
1435 wordt namelijk in de bij het slot behoren kapel de vicarii van de Heilige
Maagd Maria gevestigd. Ook wordt vermeld dat de vicaris (hulp-priester) op of
bij het kasteelterrein woonde. De kapel zal ongetwijfeld ook wel ter
beschikking hebben gestaan van passerende kooplieden, dus lijkt het aannemelijk
dat die niet in het kasteel was opgenomen. Voorgaande redenatie wordt echter
tegengesproken voor de beschrijving van de kadastrale percelen en lijken het
schuren te zijn geweest. De beschrijving van perceel H6 luidt: “huis, erf en
schuren”, maar die is van zo’n 2 eeuwen later.
In het boek van
Ponsteen wordt vermeld dat in 1835 het betalingskantoor binnen
het kasteelterrein komt te liggen door de verlegging van de heirbaan (weg). Dit
is echter wat vreemd als hier een functionerend kantoor bedoeld wordt, omdat er
bij het opmaken van de kadastrale kaart in 1830 geen weg over het
kasteelterrein wordt aangegeven, maar juist wel buitenom. Kan het zijn dat hier
een foutje in het boek van Ponsteen is geslopen en dat het 1635
moet zijn? Helaas is het originele manuscript niet meer aanwezig om het te
controleren. Het jaartal 1635 zou beter kloppen met de periode dat de
kwalificatie "havezate" van toepassing was met de daarbij horende hof
en de veronderstelde aanleg ervan. Zo'n tuin was een belangrijk onderdeel van
een havezate. De familie Van Raesfeld woonde er in die tijd. Alles wijst er op
dat er toen een siertuin was.
De kadastrale
kaart van 1830 geeft als omschrijving voor die plaats als apart perceel de
omschrijving "tuin". Daar past een openbare weg niet echt in. Pas
later werd het een hoogstamboomgaard. Ook zou in 1835 het kantoor geen zin meer
hebben gehad, want de functie van doorgaande weg tussen Zwolle en Almelo was
vervallen door de aanleg in 1831 van de nieuwe weg (Almeloseweg/Grotestraat) en
de spoorlijn enkele jaren eerder. We nemen daarom aan dat het 1635 moet zijn,
zoals eerder al als uitgangspunt is gehanteerd.
Welke van de
drie gebouwtjes nu precies voor welk van de benoemde functies in gebruik was
blijft gissen, maar vermoedelijk was het
meest zuidelijke gebouw (gezien de plaats tegenover de commiezenwoning) het
betalingskantoor.
Op een nog
onbekend moment verschijnt het erf ‘Stokkers aan de kolk’, net naast de plaats
waar de watermolens stonden aan de noordzijde van de molenbeek. Mogelijk is het
ooit gebouwd als molenaarswoning met een winkel erbij. Deze aanname vloeit
voort uit een geboorteakte uit 1819 (12) waarin staat: “Vader Willem Gosewijn Stokkers, 38 jaar oud, winkelier van beroep,
Moeder Lambarta Podt, Kind
(vrouwelijk) Gezina Stokkers, geboren op 19 april
1819 te Schuilenburg (Hellendoorn)”.
Bij de recente
graafwerkzaamheden voor de aanleg van het huidige situatie zijn fundamenten en
een vloer opgegraven die de vader van de heer Hendriks Boers in de '60’er jaren
ook al tegen gekomen was. Wat de functie van het gebouw geweest is, is
onduidelijk, omdat het nergens met zekerheid wordt vermeld. Uit de opgraving
bleek dat de vloer was opgebouwd uit oude kloostermoppen gemengd met andere
stenen.
Een fundering
is niet gevonden, dus wordt aangenomen dat de vloer is gelegd in een gebouw met
een begrenzing bestaande uit houten spanten en dito betimmering.
In de tijd van
de hof bij de havezate kan het een prieel of oranjerie zijn geweest. Dit wordt
aangenomen, omdat in die omgeving vingerhoeden, een horloge, een ring en een
munt zijn gevonden. Het is dus aannemelijk dat de edele dames met hun handwerk
daar in de tuin zaten, in gezelschap van de heer des huizes. Ook de maten van
de vloer wijzen in de richting van een oranjerie. De vloer heeft (hij
ligt nog onder het maaiveld) namelijk een afmeting van ongeveer 3 m1 bij
12,5 m1. Een oranjerie was veelal een langwerpig, ondiep
gebouw, zodat alle planten voldoende daglicht konden krijgen. Ook was er een vuurplaats in het gebouw ten behoeve
van de verwarming van de planten, getuige een rechthoek met plavuizen in het
midden van de noordwand.
Na de sloop van
het restant van Schuilenburg rond 1840 resteren tot ±1890 alleen de gebouwen
die ook op het Minuutplan zijn te zien, daarna verdwijnen de drie gebouwtjes
van de kaart. Wat dan nog rest zijn het huidige Bouwhuis, de wagenschuur en
‘Stokkers aan de kolk’.
Het bouwhuis in
1742 is gebouwd te vervanging van een eerder bouwhuis van voor 1610 en staat
daarom op het Minuutplan. De datering van de bouw van de wagenschuur is
lastiger. Hij staat nog niet op het 1e Minuutplan, maar lijkt al wel
op kaarten van 1850 te staan. In eerste instantie wordt gedacht dat de
wagenschuur is gebouwd met de gebinten van de commiezenwoning, maar de kaarten
van 1850 spreken dat tegen. Daar lijken beide gebouwen op te staan.
Ga door met Deel 3
Ga terug naar Home